'Je gaat toch niet leren voor opvoedster hé, dit was het antwoord van mijn ouders na mijn secundair. Ik kan het mijn ouders niet verwijten want er was niemand in de familie of vriendenkring met een beperking en de enkeling die ze kenden bleef binnen bij de ouders. Na 1 jaar een andere richting te volgen heb ik toch beslist om ervoor te gaan en mijn in te zetten voor die 'sukkelaars'. Stilletjes aan kregen mijn ouders een totaal ander beeld van ‘gehandicapten’ door hen verhalen te vertellen en door hen voor te stellen aan de cliënten. Ze stonden ervan versteld dat ze toch wel zelfstandig zijn en vrij veel kunnen. Toen beseften ze de meerwaarde van een voorziening waar zij zich thuis voelen maar ook een warm nest hebben. Ooit ging ik samen met mijn moeder boodschappen doen en kwamen we een cliënt tegen die goeiedag zei. De reactie van mijn moeder: toch goed hé dat zij ook alleen boodschappen kunnen doen.
Mensen met een beperking zijn sukkelaars. Dat was de visie toen ik 30 jaar geleden startte in onze organisatie. Ik heb toen enkele jaren als begeleidster gewerkt en heb dankzij de komst van een agogisch directeur beseft dat zij tot veel meer in staat waren dan wij dachten. Als je iemand ’s morgens helpt om zich aan te kleden gaat dat snel, ja, maar geef die persoon zelf de mogelijkheid om zich aan te kleden en hij zal verdorie fier en trots zijn dat hij dat kan. Doorheen de jaren werd er heel wat gerealiseerd en werden grenzen verlegd: nu komen de mensen buiten, ze nemen deel aan de maatschappij, ze voelen zich mens. Door een onvoorwaardelijk geloof in hun mogelijkheden en door hen op een positieve manier te stimuleren, zijn deze mensen tot heel wat in staat. We bieden hen de mogelijkheden om zich te ontplooien. We doen het niet in hun plek, ze doen het zelf.
Ik herinner me iemand met een niet-aangeboren hersenletsel die van haar moeder geen appel mocht schillen. Ze was bezorgd dat ze een epilepsieaanval kon krijgen en zichzelf zou verwonden. Bij ons is die persoon helemaal opengebloeid. Ondertussen werkt ze al enkele jaren als vrijwilliger in de stadsboerderij en is ze er een vaste waarde.
Er zijn veel verhalen van cliënten die me zullen bijblijven. Iemand waar niets in zat, zo werd gezegd, maar door haar te blijven uitdagen, vroeg ze na een tijdje zelf of ze aardappelen mocht schillen. Positieve stimulans en iemand die in je gelooft, kan zoveel betekenen. Mensen doen dat nog veel te weinig, terwijl iedereen wel eens een schouderklopje nodig heeft.
Voor de buitenwereld is het nog altijd niet evident om dat te begrijpen. Veel bedrijven vragen relatiegeschenken, en willen grote hoeveelheden verse producten morgen geleverd krijgen. Maar wij zijn geen fabriek, he. Als je het hen uitlegt hebben ze er wel begrip voor. Enkele maanden geleden was een bedrijf te laat om een bestelling door te geven voor sinterklaaschocolade. Wij konden er jammer genoeg niets meer bij nemen, en hebben een ander soort pakket voorgesteld. Zij hebben zich aangepast en waren heel blij met het nieuwe voorstel. Ze zagen het ook als meerwaarde om bij ons te kunnen bestellen. Dat is iets wat ik vaak hoor van bedrijven, en dat we in coronatijden nog meer voelen, dat bedrijven niet zomaar willen bestellen maar dat die sociale meerwaarde ook van belang is.
Op privévlak heb ik een omgekeerd verhaal meegemaakt. Mijn vader heeft jaren dementie gehad, en is stilaan verder en verder van ons afgegleden. Ik zag dat hij achteruitging, en probeerde dat te aanvaarden. Mijn moeder heeft het daar heel moeilijk mee gehad, ze wou niet zien dat het niet meer ging.
Dankzij mijn kinderen heb ik geleerd om geduld te hebben om iets aan te leren. Mijn ene zoon had wat meer hulp nodig voor zijn schoolwerk dan mijn andere zoon. Dat heeft me geleerd dat ieder zijn eigen tempo heeft, en zijn eigen capaciteiten. De aanpak is bij elk persoon anders, en zo is dat ook met onze cliënten.'